Het lukt wel: je zult vinden
Preek over  Johannes 21:1-14
Maria Koningin Kerk Baarn, 29 mei 2011
Ds. C. Kruijswijk Jansen

U kent ongetwijfeld de afbeelding van het laatste avondmaal van Leonardo Da Vinci. Het is te vinden in de eetzaal van een klooster in Milaan. Jezus zit temidden van zijn twaalf leerlingen aan tafel. In Rome zag ik in de catacombe Priscilla een andere afbeelding van de maaltijdviering. Terzijde: een catacombe is een begraafplaats onder de grond, voor de armen die een graf buiten niet kunnen bekostigen. Onder de eerste christenen waren vele armen, waarvan er ook eens vele gemarteld werden. Waar de martelaren in de catacomben begraven werden, ontstonden de eerste plekken waar avondmaal werd gevierd, ruimtes met een altaar om het brood met elkaar te breken.

In de catacombe Priscilla vind je een muurschildering van een avondmaalsviering. Zeven mensen zitten aan de tafel, met voor hen twee schalen met vis en naast hen vijf manden met brood. Het is de verwijzing naar het bijbelverhaal van de spijziging van de duizenden. Twee keer wordt het verteld, eerst de spijziging van duizenden mensen waarbij 12 manden met brood overblijven. Het is de symboliek dat de twaalf stammen, heel het volk Israël, door God gevoed wordt tot in eeuwigheid. Als het verhaal de tweede keer verteld wordt, blijven er 7 manden met brood over. Zeven is het getal van de hele wereld, symboliek dat alles en iedereen op aarde door God gevoed zal worden tot in eeuwigheid.

We spraken afgelopen week met een groep mensen over deze verhalen. Iemand zei: “Mooi visioen, maar wat moet je ermee, zoveel mensen hebben weinig of niets te eten!”  Ja, het heeft iets weg van de vissers in het gelezen verhaal van vandaag. De hele nacht hebben zij gevist en niets gevangen. Als je de namen telt kom je tot zeven. Weer zijn het zeven mensen, de hele wereldbevolking die in de boot zit, met niets. Zo velen hebben weinig of niets te eten. In drie woorden wordt de situatie aangegeven: Donker: mensen in de duisternis, zonder richting en houvast; Water: mensen die geen vaste grond onder de voeten hebben, geen houvast, onzeker; Niets: een leven dat leeg is, tevergeefs.

Toch komen ze met een net vol vissen thuis. Waar zit het geheim, waar de omslag? Twee dingen zijn me opgevallen, nl dat de juiste vraag gesteld wordt, én dat de vraag op het juiste moment wordt gesteld. Het moment is de scheidslijn tussen duisternis en licht. Een rabbi vroeg eens aan zijn leerlingen: “Hoe bepaal je het moment waarop de nacht ten einde is en de dag begint?” Een van zijn leerlingen zei: “Wanneer je in de verte een hond van een schaap kunt onderscheiden?” “Nee”, antwoordde de rabbi. “Wanneer je van verre een dadelboom van een vijgenboom kunt onderscheiden?” vroeg een ander. “Nee”, zei de rabbi. “Maar wanneer dan?” vroegen de leerlingen. De rabbi zei: “Wanneer je in het gezicht van een mens kijk en daarin je zuster of broeder ziet. Dan weet je dat de nacht is geweken en de dag is aangebroken.”

Op dat moment, dat je in de ander je broeder en zuster herkent, wordt de juiste vraag gesteld: “Heb je iets voor me?” Als ergens in de bijbel zo’n vraag gesteld wordt, gebeurt er iets. Het is eigenlijk geen vraag, maar een bevestiging dat je iets hébt. “Heb je…” betekent: “Je hébt, je bent niet niets, je hebt niet tevergeefs geleefd, je bent iemand, je hebt iets te géven!” Zo’n vraag doet een appel op je, het raakt je in je ziel, het roept liefde en genegenheid in je wakker, warmte! In de bijbel komt dat veel vaker voor. Aan Adam wordt de vraag gesteld: “Waar ben je?’, aan Kaïn wordt gevraagd: “Waar is je broer?”, aan Maria wordt aan de voet van het kruis gevraagd: “Waarom ben je zo bedroefd?”, aan de Emmaüsgangers wordt onderweg naar huis op de avond van Pasen gevraagd: “Waar praten jullie toch over?” Iedere  keer als zo’n vraag gesteld wordt, wordt er iets in gang gezet, word je geraakt vanbinnen, word je bewust van wat er in je leeft. De mooiste vind ik de vraag aan de Samaritaanse vrouw bij de bron. Jezus vraagt haar: “Geef mij te drinken”. Zijn vraag gaat veel verder dan wat water. Hij vraagt naar haar zelf, met zijn vraag maakt hij haar duidelijk dat zijzelf een bron is. Hij zegt het haar ook: “Jij bent een bron van levend water die springen zal tot in eeuwigheid”.

Nu zitten ze in de schemerzone en klinkt de vraag: “Hebben jullie iets voor me?” Dat betekent dus: “jullie hébben iets, jullie zíjn vruchtbaar!” Soms leef je zonder er weet van te hebben dat je iets bént, dat je werkelijk iets te bieden hebt, dat je weet wat God in je gelegd heeft. Totdat iemand tegen je zegt: “Heb je wat voor me? Gooi het eens over een andere boeg, er is nog zoveel mogelijk?!” “Het lukt je wel”, staat in de NBV. Letterlijk staat er: “Je zult vinden”. Iémand moet het tegen je zeggen. Of de omstándigheden doen dat.

Een echtpaar raakt in de omstandigheid dat een van de twee ernstig ziek is geworden en zal gaan overlijden. De tijd gaat dringen. Ze hadden zo’n goed en fijn leven, maar zo vol dat ze vaak het gevoel hadden dat de tijd hen door de vingers glipte. Nu, nu de tijd zo kort wordt, gebeurt er ook iets anders, het leven krijgt een onvermoede diepgang, het samenzijn wordt kostbaar. Nu de tijd zo beperkt wordt, zeggen ze tegen elkaar: “We hebben het zo goed, we hebben tijd genoeg”.

Soms zégt iemand iets. Een verpleegkundige had zoveel te doen in haar werk dat ze nauwelijks toekwam aan echte aandacht voor haar patiënten. Het brak haar op. De pastor van het ziekenhuis raadde haar aan het eens over een andere boeg te gooien. “Misschien moet je eens theologie gaan studeren”. Nu is ze kerkelijk werker geworden, ik kwam haar tegen bij een gesprek om in het landelijke register voor kerkelijk werkers te worden ingeschreven. Nu merkt ze dat ze echte aandacht kan geven aan de mensen die op haar weg komen.

Iemand moet het zeggen: “Heb je iets voor me…?” De vraag horend, word je geraakt, komt er iets in je tot leven: je hébt iets te geven, je bént iets. En dat geldt álle mensen, vertellen de zeven mensen in de boot. En er is nog zo’n aardig verhaalgegeven. Ze vangen 153 vissen. Waarom dat getal? Velen hebben zich gebogen over de betekenis van dit getal. Ik zal u er niet mee vermoeien. Eén springt er uit, een rabbijnse verklaring. In het hebreeuws heeft iedere letter een getalswaarde. Nu is er in het Hebreeuws het woord ‘Haolam habba’, wat betekent ‘de komende wereld’. U begrijpt het de getalswaarde van ‘Haolam habba’ is 153. De komende wereld is de wereld van God.

Stel je eens voor dat het waar is, dat heel de toekomende wereld de wereld van God is, dat er voor alle mensen voldoende is om te leven, te eten, tot je recht te komen, er te ogen zijn. Stel je toch eens voor dat je iets bént, dat je iets hebt te géven! Ik hoop dat dat waar is. Maar dan hoop ik ook dat u de ervaring hebt dat Jezus tegen u zegt: “Heb je iets voor me…? Gooi het eens over een andere boeg. Het lukt wel. Je zult vinden”.

Amen.