Wat je met je hart geeft is ALTIJD van waarde
Preek over Mattheus 22:34-40, Marcus 12:41-44, Johannes 6:3-13
Paaskerk Baarn, 23 oktober 2011
Ds. C. Kruijswijk Jansen

 

Hoe kun je iets voor een ander betekenen? Dat vroegen we ons af, de diakenen en ik, in ons voorgesprek. Soms is het zo concreet wat je voor elkaar kunt beteken. Een zoon kreeg een nieuwe nier van een volstrekt anonieme donor. Van een menselijk wrak veranderde hij in een vitaal en opgewekt mens. Zijn moeder zei naderhand: “Het was de mooiste dag van m’n leven”. Soms is de donor en bekende. Een moeder gaf een nier aan haar dochter, ook zij veranderde op slag in een vitaal iemand en het was ook de mooiste dag. De moeder zegt tot op vandaag: “Mijn dochter is voor de tweede keer geboren, twee keer heb ik haar het leven gegeven”.

Maar als het u een s niet zo concreet is om iemand te helpen, wat kun je dan betekenen? Daar ging het gesprek met de diakenen over. Een collega is diep ongelukkig, wat doe je dan? Je probeert iets aardigs te zijn of te zeggen, iets in de trant van “Je bent een lief mens”. Soms helpt dat iemand. Maar als je zo diep gekwetst bent of beschadigd, dan komt dat niet goed aan. Of wat te doen met iemands die zo ontzettend met zichzelf is ingenomen? Of iemand van wie je zekere weet, dat als je die aanspreekt, dat je er dan het eerste half uur niet meer van afkomt? Hoe bereik je elkaar? Hoe kunt je écht iets voor iemand betekenen?

Uitgangspunt van ons gesprek is het grootste gebod dat Jezus noemt: “Heb de Heer uw God lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand, en heb uw naaste lief als zelf”. Dat zijn twee citaten uit het oude testament. Het liefhebben van God is onderdeel van de geloofsbelijdenis van Israël, Deuteronomium 6:5-9, het Sjema Jisraël: “De eer onze God, de Heer is EEN, je zult hem liefhebben met alles wat je hebt, alles wat e bent: met heel je hart, je zijn en je kracht”. “Je zult je naaste liefhebben als jezelf” is het slot van Leviticus 19, waar de omgang met de mensen om je heen beschreven wordt.

Twee keer staat daar dus het werkwoord ‘liefhebben’. Wat is dat eigenlijk? Liefhebben heeft met een keuze te maken, met eren. Je kiest voor iemand, je geeft iemand een bijzondere plek, je eerst iemand om wie hij of zij is. Zo wordt op zoveel plekken in de bijbel gezegd dat God ons liefheeft. Hij is je schepper, Hij heeft je in de moederschoot geweven, Hij heeft je tot aanzijn geroepen, Jij mag er zijn! Dát is de reden dat wij God eren en hem een bijzondere plek geven. Hij is onze voorwaarde van bestaan! En dát is dan de reden om de mensen om ons heen te respecteren en lief te hebben. Immers, zo goed als wij er zijn mogen, zo goed ook de mensen om ons heen, onze naasten! Ieder mens is naar het beeld en de gelijkenis van God geschapen, in ieder mens is iets van God te vinden, hoe diep verscholen ook.

Het is het levenswerk van de Joodse filosoof Levinas dat ervan getuigt dat juist in het gelaat van de ander God oplicht. Hij heeft het van geen vreemde. Als na een leven van strijd en bedrog Jacob Ezau tegemoet gaat, doodsbang voor zijn grote broer, lucht hij helemaal op als hij in Ezau het gelaat als van God herkent! Het ultieme voorbeeld van Gods gelaat in de nader is Jezus. Zoals hij met ontferming bewogen is en met mensen omgaat, zo is God. Hij moet wel van God zijn, zoals hij zijn leven geeft voor zijn vrienden! En wij worden geacht hem na te volgen.

Laten we bij onze eigen werkelijkheid blijven. Doen we dat, navolgen? Kunnen we dat? Hoe snel bekruipt je niet een schildgevoel dat je niet voldoende hebt gedaan. Bén ik er wel? Er komt een collecte aan de deur. Of ik wat geven wil. Natuurlijk wil ik dat. Met een ruim gebaar zelfs. Maar de deur is nog niet dicht of ik vraag me af waarvoor ik ook al weer gegeven heb. Een schuldgevoel bekruipt me, wat nog versterkt wordt door de gedachte dat ik blij ben dat ik niet zelf langs de deuren hoef met een collectebus. Wat is het toch moeilijk om écht open te staan voor anderen, om écht mee te leven, om écht in de schoenen van een ander te gaan staan. Toch is het iets wat van ons gevraagd word. Hoe doe je dat?

In ons gesprek kwamen twee verhalen bovendrijven, waar iets van zichtbaar wordt. Over twee geringe mensen. In het ene verhaal gaat het over een ‘arme weduwe’. Als je in de bijble arme weduwe wordt genoemd, weet je het wel. Iemand die volstrekt afhankelijk is van de goedheid van anderen, zelf niets te makken. In het andere verhaal is het een kleine jongen die iets te bieden heeft. Niet zomaar een schooljongen die een dagje spijbelt. Nee, deze jongen is waarschijnlijk een slaaf, iemand die het eigendom is van een ander, volstrekt aan een ander overgeleverd.

Klein is wat ze meebrengen. De weduwe geeft het kleinste muntstuk wat mogelijk is aan de tempel, twee centen. Daar zullen ze in de tempel niet veel aan hebben. De jongen draagt vijf broodjes en twee visjes bij. Van de visjes wordt niets gezegd, maar de broodjes zijn gersten broodjes. Dat is geen eten voor mensen, ja voor de armen of eerder nog voor de beesten, niet voor weldenkende mensen.

Het is allemaal niets, en toch is het ontzettend veel. Voorafgaand aan het verhaal van de weduwe wordt verteld over de mensen van de tempel, de o zo vrome mensen. Intussen eten ze wel de huizen van de weduwen op, staat er. En als de weduwe langs is geweest, wordt verteld dat die vromen en hun mooie tempel ten onder zullen gaan: geen steen zal op de andere blijven staan. Zo wordt de omgeving van de jongen ook onthuld. De volwassenen om hem heen staan met lege handen: Zelfs 200 denariën, een half jaarsalaris, is nog niet genoeg om al die mensen te voeden. En als de jongen met zijn broodjes en visjes aankomt: Wat hebben we daar nu aan voor zoveel mensen?

Dat zijn toch druppels op een gloeiende plaat wat die weduwe en die jongen doen? De naïviteit van de weduwe en de jongen, daar zit het hem in. Bij de weduwe wordt het expliciet gezegd: zij geeft met haar hart, al wat ze heeft, haar hele levensonderhoud. Hun naïviteit ontroert. Ik heb zo’n weduwe gekend. Een paar jaar was ze getrouwd toen haar man stierf. Twee kleine kinderen moest ze grootbrengen, een leven van sappelen, een beetje oppassen op andere kinderen, een beetje schoonmaken. Ze kreeg pas wat ruimte toen ze 65 werd en AOW kreeg. Nog geen vetpot, maar ze kon er goed van komen. Een keer per jaar kreeg ze vakantiegeld, ik meen 7 of 8 honderd gulden. Ik kwam haar tegen in de supermarkt, in het mandje van haar rollater zaten drie pakjes boter. Daarop had ze zichzelf getrakteerd. De rest van haar vakantiegeld gaf ze aan de kerk, zij had het niet nodig. Het verhaal van de jongen met de vijf broden en twee vissen heb ik onlangs verteld in een huwelijksdienst, omdat de bruid zo onder de indruk was van het kleine gebaar, de kleine dingen, waarmee je zoveel goed kon doen, en van hoeveel waarde dat kon zijn. Wat je met je hart geeft is altijd van waarde! Wat je met je hart doet is nooit tevergeefs.

Je doet iets niet zomaar. Je doet iets omdat je zélf mag zijn! Je weet hoe kwetsbaar leven is, je ontvangt het, of om het met de woorden van Israël te zeggen: je bent allemaal vreemdeling geweest. Dat is de reden om bij het oogsten een randje van het koren te laten staan: voor de vreemdeling in ons midden. Of om wat druiven achter te laten. Je hebt ze immers gekregen. Het staat allemaal in Leviticus 19, waar je dus ook gevraagd wordt om niet te stelen of te liegen en bedriegen. En ga een dove niet vervloeken, daar tart je een dove mee. Net zomin als een blinde laten struikelen over een steen. Nee, laat je hart spreken, dat is altijd van waarde!

Om je hart te laten spreken: de diakenen zijn aangesteld om ons daarin voor te gaan. Voorgaan betekent niet namens u, maar met u. U bent de ogen en oren van de diakenen, u geeft door. Dan kunnen de diakenen hun werk doen. Zo hebt u vandaag een folder gekregen van de voedselbank, om naar de supermarkt te gaan en een pakket samen te stellen voor mensen voor wie de supermarkt en brug te ver is. Komende zondag kunt u het inleveren bij de diakenen. Zij brengen het pakket naar waar het wezen moet.. Het is en blijft gelden: wat je met je hart geeft is ALTIJD van waarde!

 
Amen.