“De weg van de hoop” 

Preek nav Jesaja 40:1-11

Paaskerk Baarn, 9 december tweede advent  

ds Marleen Kool-Mout

 

Komt het ooit goed, vragen mensen zich af.

Zal er troost zijn?

Ik sprak met iemand op haar sterfbed.

Over haar leven. Over de schoonheid daarin en de troost.

Maar ook de strijd die daar in was geweest.

Strijd in haarzelf: botsende belangen.

Werk en winst aan de ene, verlangen naar aandacht voor elkaar aan de andere kant....

Strijd thuis in het gezin... Kinderen die elkaar niet meer willen spreken.

Komt het ooit goed? vroeg zij zich af. 

Al die losse eindjes,ze zijn als de draadjes aan de achterkant van een mooi gehaakt wandkleed.

We deelden het op een gegeven moment in een gebed: het verlangen naar rust, naar vrede en verzoening, dat in haar schuilde. De hoop dat het goed zou komen, vooral voor wie zij achterlaat.

Of het daarmee goed komt?

Ik weet het niet, wel dat het op zo’n moment goed doet. 

Troostend, dat zij het delen kon, de glans maar ook de kwetsbare kant van haar leven,

in een gesprek, waarvan we beiden beseffen, we zijn met wat gezegd wordt en gezwegen,

voor het aangezicht van God, Daar ga je behoedzaam mee om.

Daarin zit op zichzelf troost. In dat beeld, dat je er bent voor het aangezicht van Gd.

Zo’n beeld hebben wij nodig. Niet dat het aan de feiten iets verandert, maar wel aan de ervaring.

Aan hoe je de dingen van je leven bijeenkrijgt. Er gaat iets open: als je zo de hoop, je verlangen uitspreekt dat begint er iets te bewegen. ‘Hoop’ zei iemand is niet het laatste dat ons rest, maar het eerste dat werkt.

Aan haar moest ik denken bij die woorden van Jesaja... Troost troost mijn volk!

 

Komt het ooit goed? Het is een vraag die steeds opkomt.

Als je de krant openslaat of de bijbel...

Ik hoor hem ook bij de dichters van de Psalmen, uit de mond van profeten als Jesaja.

Een vraag, is het van nu, van twee/ drieduizend jaar geleden.

Een verzuchting blijkbaar van alle tijden.

Van mensen die goed om zich heen kijken en het benauwd krijgen.

Zoals wij soms ook goed om ons heen kijken en het dan benauwd krijgen.

Want, het is graaien en grijpen, fake nieuws verspreiden, ik eerst, verdien ik wel genoeg? Zijn onze grenzen wel goed afgesloten? Blijft er voor mij nog wel wat over als hij, als zij erbij komt? Hoe kan ik jou gebruiken? 

 

Het donker van Jesaja’s dagen is even donker als nu. 

Een roepende in de woestijn is hij.

Waar hij in gelooft, waar hij voor leeft, het wordt bespot, belachelijk gemaakt...de wereld om hem heen heeft er maling aan.

Waar leef je dan voor? Waarin geloof je?

In barmhartigheid, in trouw, in oprechtheid, zal Jesaja antwoorden.

En: dat mijn hoop sterker zal zijn dan mijn wanhoop.

‘Wachten zal ik op de Heer. Eens brengt hij de hele wereld thuis.’

De belofte van God heeft de eerste Jesaja gekoesterd en zorgvuldig bewaard. Nu twee eeuwen later, is het zijn geestelijk erfgenaam, die wij Deuterojesaja noemen,

die in Babylon deze belofte vertolkt. 

Niet met de armen over elkaar

maar de weg bereidend.... voor die stem,

dat woord uit de hemel: die net als de hoop, altijd weer de kop opsteekt. Er zal licht zijn. Recht. Troost en vrede.

 

Dat woord is in zijn overtuiging niet alleen voor de kinderen van Israël, maar voor alle mensen, wereldwijd belang. Tot aan de einden der aarde moet het verkondigd worden. Daartoe voelt de profeet zich geroepen.

Al had hij aanvankelijk ook zo zijn bedenkingen...

‘Wilt u werkelijk Heer, dat ik roep? Wat zal ik roepen?

De mens is zo nietig, zo klein, haar kracht is als een bloem op het veld, zo verdord. 

Wat zal ik dan roepen?

De schrijver tekent hem zo herkenbaar, zo menselijk, Jesaja...

Vol hoop en idealen maar soms met die drempelvrees...aarzelend. Zoekend. Hoe dan? En waar... wat moet ik zeggen? Wat kan ik doen? Maakt het dan echt iets uit wat ik zal zeggen? Kan, durf ik dat wel?

 

Herkenbaar, alsof de schrijver daarmee zeggen wil: Hij is ook maar gewoon een mens....net als jij en ik die kunnen aarzelen, tegen stribbelen...niet altijd zin hebben of tijd.

 

Jesaja wordt over dat dode punt heen geholpen door een van Gods engelen.

‘Het is waar: het volk is als gras. Gras verdort, elke bloem verwelkt, maar het woord van onze God staat recht overeind, de eeuwen door’.

 

Dat woord dat de eeuwen door al ruimte schept, toekomst geeft. Bevrijdt. Dat klinkt als: Ik zal er zijn. Ben er bij. Ook in het donker, ook als alles duister is.

 

Dat is niet zomaar een woord, niet zomaar een beeld,

daar zijn ervaringen van mensen, van u en mij aan verbonden:

Ervaringen van iemand die je nabij is.

Ervaringen van recht, van zorg, van bevrijding en verzet.  

 

God zal zijn volk thuisbrengen....

Als een herder die weidt over zijn schapen.

Een beeld is het vol ontferming en liefde.

He zijn beelden die zich vanzelf vullen met ervaringen uit je eigen leven of wat je om je heen ziet.

 

In deze donkere weken van Advent, zijn we vol hoopvolle verwachting.

Kijken we meer nog dan anders uit naar licht in een wereld waarin we het benauwd kunnen krijgen, machteloze toeschouwer kunnen voelen,

misschien voel je je op een zijspoor gezet, aan de kant gezet, boos of verontwaardigd. Bedroefd om wat er allemaal gebeurt.

Mogelijk is er in ons ook zoiets als een strijd gaande,

Een strijd tussen wat je ziet en wat je hoopt,

Tussen wat je wil en wat haalbaar is....

tussen wat we hier vieren en wat er buiten gebeurt.

 

Wat wij hier doen, dat kan alleen maar gebeuren omdat we het mee naar buiten nemen, omdat we het willen doen: steeds gespannen uitzien naar bevrijding, naar troost.

 

Kunnen we dat? Ja zegt de schrift, kijk maar naar Jesaja, naar Jezus naar al vaders en moeders voor ons die geloof, die hoop doorgaven.

 

Als je een beetje doorbladert in de bijbel, dan kom je op een gegeven moment bij de brief van Paulus aan de Hebreeën.

Daar in hoofdstuk 11 schrijft hij: geloof viert de werkelijkheid van alles we hopen.

Dus de kern van ons geloof is dat we durven hopen en dat we die hoop en verwachting doorgeven zoals die ook aan ons is doorgeven.

En dan volgt er een hele litanie van namen:

omdat hij er in bleef geloven, ging Abraham op weg zonder te weten waarheen,  omdat zij er in bleven geloven,

Izaäk en Jacob, woonden zij in tenten, en keken uit naar een stad met fundamenten door God zelf gebouwd....

Omdat zij er in bleef geloven, ontving Sara de kracht om een kind te verwekken, omdat hij er in bleef geloven,

bouwde Noach een ark en bewaarde het leven voor de ondergang....

Als is het soms wankel....zij gaven geloof door. Hoop.

En dat is wat ons ook hier bijeen brengt: de moed om te hopen.

 

Laat dat verhaal van Jesaja, van al die voorgangers in geloof,

ook ons verhaal worden: durf dat gevecht aan te gaan.

Durf op te staan: je stem van hoop, van verwachting te laten klinken.

Daar is inderdaad moed voor nodig.

Moed om met verbeelding vooruit te grijpen naar een andere werkelijkheid dan die van ‘zo is het nu eenmaal’.

 

Je hebt alleen maar twee handen.

En een hart dat klopt,

Een mond die kan spreken en kan zwijgen...

oren die kunnen horen en verstaan:

Er wordt ons aangezegd:

er is een woord dat ruimte schept, dat toekomst geeft,

Een woord waarvan je voelt en weet dat het waar is.

Een woord van God dat steeds weer in mensen opkomt:

 

‘Troost, troost mijn volk...’

hier is uw God...

dat wij steeds weer open zullen blijven staan voor die stem van God,

die stem die je bevrijdt van wanhoop

die je zet op het spoor van de hoop.

 .....

 

Dat het zo mag zijn.